Het avontuur van Maelduin de zeevaarder

vrije bewerking van Alfred Lord Tennysons

“The voyage of Maeldune”

b l o e m e n

En we bereikten het Eiland der Bloemen

Ver op zee werd ik de geur al gewaar.
Het was of de adem van de lieflijke Mei,
Tezamen met die van de Zomer
Op de zoele vleugels van een bries werden aangedragen
En we zagen
Een verrukkelijk Eiland:
Rode passiebloemen zaten verstrengeld
Met donkerblauwe bosranken
Opgewarreld tegen de klippen
En de lange winde
Liet haar myriaden bloesems neerhangen
Langs de luwe hellingen
Als sterrenhopen aan het firmament.
En helemaal boven
Was de top overdekt
Met lelies, eeuwig als sneeuw.
En gletschers van lelies gleden omlaag
Naar de dalen
En smolten daar weg
In het vuur van de tulp en papaver
En in de gloed van de helgele gaspel
En in het zachte blozen van ontelbare rozen
Die zonder een doorn of een blad
Zo aan de struiken ontloken.

En heel onze kant van het Eiland
Stortte zich van de kroon naar benee
En raasde als een stortvloed van gemmen
Uit de hemel omlaag naar de zee.

En we rolden op dekens van crocus
En onze afkomst roemden wij hoog
En we krolden in bedden van lelies
En bezongen de zeges van Finn.
En we raakten onder het stuifmeel
- We leken wel krijgers van goud ! -
En de zon brandde fel
En een dorst dat we kregen !
Maar geen druppel te drinken bood ons dit bloemenwoud.

Bloesems en bloesems
En beloften van bloesems,
Maar nergens een vrucht.
En we haatten het Bloeiende Eiland
Nog meer dan het Land zonder Zucht
En we rukten de bloemen bij bossen de grond uit
En wierpen ze hoog in de lucht.

En ze dwarrelden naar beneden
En ze kusten de golven der zee
En ze dreven er rond
In een mengeling bont
En de stroom nam ze mee.
Geen bloem ontkwam aan de woede,
Ten leste was er niet een !
Kale rots slechts lieten we achter
En vol gramschap voeren we heen.

vorige volgende

Publicatie, 8 augustus 1998   -   Restyling, 7 november 2000
Ronald Langereis, 2009 © 27 augustus 1976